We zien de laatste tijd een sterke opleving van de aandacht voor de inheemse donkere (‘zwarte’) bij (Apis mellifera mellifera). Niet zo verwonderlijk, want deze bij past prima in het nieuwe denken over bijenhouden. Deze ondersoort van de honingbij is ernstig bedreigd, door ongebreidelde verspreiding van andere ondersoorten (carnica!) en rassen (Buckfast!) in de afgelopen eeuw.
Van de Atlantische oceaan tot aan de Oeral, van de Pyreneeën tot Finland, heeft deze robuuste, vitale en bescheiden honingbij zich in vrijwel elke ecologische niche gevestigd en zich sinds de ijstijden aan alle klimaatveranderingen aangepast.
De donkere bij is duidelijk van andere honingbijen te onderscheiden door haar donkere uiterlijk, het brede en stomp afgeronde achterlijf met smalle viltbandjes en de lange donkere beharing. Ook kan ze getypeerd worden aan de hand van een aantal kenmerken van de vleugelbeadering.
Selectiekenmerken
Welke kenmerken zijn nu selectiekenmerken? Over de lichaamskenmerken en genetische kenmerken is weinig verschil van mening. De grenzen voor de donkere bij in haar zuivere vorm zijn vrij duidelijk vastgelegd. Maar het is een probleem om op een betrouwbare manier te selecteren op lichaamskenmerken in een gehybridiseerde populatie doordat bijvoorbeeld afwijkende combinaties van de vleugelindexen niet altijd juist zijn te interpreteren door vals positieve of negatieve uitslagen.
Ieder bijenras gedraagt zich anders. Als je imkert met de donkere bij gaat het je niet alleen maar om honingopbrengst, maar ook om het behouden van een bedreigde ondersoort. Selectie op behoud van een ondersoort zal dan ook anders verlopen dan selectie op ‘verbetering’ van volken.
Gedrag
De manier waarop we gedragingen observeren heeft veel invloed op ons eindoordeel: het is moeilijk om gedragingen objectief te meten; de beoordelaar heeft een voorkeur voor bepaald gedrag en verkiest volken die hieraan voldoen. Zo is de zuivere donkere bij zeker niet steeklustig, maar haar hybriden wel degelijk, net zoals kruisingen van andere ‘zuivere’ ondersoorten. Een hardnekkig misverstand. En verder speelt het aantal ingrepen, en de wijze waarop die gebeuren, een grote rol in het gedrag van een volk.
Vaak wordt het gedrag van de donkere bij heel verschillend beoordeeld. Geen wonder, want verschillen van de omgeving (klimaat en geografie) hebben daar veel invloed op. Gedragingen zijn onderhevig aan ecologische omstandigheden en fenotypische verschillen kunnen eenzelfde genetische basis hebben. Oftewel, dezelfde genen leveren een behoorlijke fenotypische spreiding op.
De donkere bij reageert snel op veranderingen in de omgeving en past haar broednest hier op aan. In perioden met dracht is de broedaanzet niet overvloedig en bij weinig dracht stopt de koningin zelfs helemaal met de eileg. Hierdoor is de kwaliteit van de broedzorg meestal uitstekend en leven de werksters lang, zomerbijen tot wel 10 weken. Door de geringe volkssterkte blijft de voorjaarsontwikkeling wel achter bij volken van andere ondersoorten. Het is allereerst een bij voor zomer- en najaarsdracht: het is echt een bij voor de linde- en honingdracht. Tegelijkertijd zijn er door hun langere levensduur en het kleine broednest in het voorjaar relatief veel haalbijen, zodat ze toch prima bestuivingsdiensten kunnen leveren in de lente, ook al aangezien de donkere bij zich sterk richt op het aanvullen van de stuifmeelvoorraad.
Al met al hebben we te maken met een voorzichtige bij.